Door Jürgen Klute | Maart 2025
Wanneer men vraagt wie de grondleggers van de huidige Europese Unie (EU) zijn, worden vaak de namen Robert Schuman en Jean Monnet genoemd. Zij worden beschouwd als de vaders van de voorloper van de EU, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), opgericht in 1951 op basis van het Schumanplan.
Internationale Vrouwendag, jaarlijks gevierd op 8 maart, roept echter de vraag op: heeft de EU alleen vaders, of zijn er ook moeders? Judith Ecker, sinds 1994 werkzaam bij het Europees Parlement (EP) en sinds 2018 actief op het gebied van bijscholing, heeft zich sinds 2020 intensief met deze kwestie beziggehouden. Ze verdiepte zich in de eerste vrouwelijke EP-leden en hun invloed op de Europese integratie en de samenleving in hun thuislanden. Dit onderzoek werd getriggerd door een gesprek tijdens een familiediner. Toen haar man en twee zonen spraken over de vaders van de EU, vroeg zij zich hardop af of er ook moeders waren. Drie paar verbaasde ogen keken haar aan. Zelf kon ze echter slechts enkele namen noemen.
Het gesprek liet haar niet los, en ze begon op zoek te gaan naar de vrouwelijke pioniers van het Europees Parlement. Vandaag de dag is Ecker een erkend expert op dit gebied en draagt ze haar kennis over binnen haar educatieve werk voor het EP.
De eerste vrouwen in het Europees Parlement
Ecker blikt terug op de oprichting van de EGKS. Vanaf 1952 werd het werk van de organisatie begeleid door een parlementaire vergadering, bestaande uit afgevaardigden van de parlementen van de zes oprichtende landen. In deze eerste vergadering, met 78 leden, was slechts één vrouw vertegenwoordigd: Marga Klompé (1912-1986) uit Nederland. Klompé, gepromoveerd in de scheikunde, een vakgebied dat volgens Ecker goed aansloot bij kolen en staal, werd later de eerste vrouwelijke minister van Nederland. Ecker wijst erop dat Klompé christendemocraat was, een Duitse moeder had en tijdens de Tweede Wereldoorlog actief was in het verzet. Haar motivatie voor haar Europese engagement, zoals bij velen in die tijd, was het streven naar verzoening tussen de Europese volkeren en het voorkomen van toekomstige oorlogen.
Het eerste Belgische Europarlementslid was Marguerite De Riemaecker-Legot (1913-1977), die tussen 1958 en 1961 lid was van de Parlementaire Vergadering. Ze was ook een van de eerste vrouwelijke leden van het Belgische parlement, waar ze in 1947 werd verkozen – nog voordat vrouwen in België stemrecht hadden. In 1953 werd ze de eerste vrouwelijke “Sécretaire de la Chambre”, en in 1965 was ze de eerste vrouw die een ministerspost bekleedde in België. Toch is haar naam vandaag de dag grotendeels vergeten. Er is geen enkele straat in België naar haar vernoemd en er bestaat geen biografie over haar leven.
Ecker verklaart de geringe aanwezigheid van vrouwen in de parlementaire vergadering door het feit dat vrouwenkiesrecht in landen als Frankrijk (1944), Italië (1946) en België (1948) pas kort daarvoor werd ingevoerd. Daardoor waren er bij de oprichting van de EGKS maar weinig vrouwen in de nationale parlementen vertegenwoordigd. In Luxemburg hadden vrouwen al sinds 1919 stemrecht, maar tussen 1931 en 1965 waren er geen vrouwelijke parlementariërs. Duitsland was in deze periode druk bezig met de wederopbouw van zowel het land als de democratie. Bovendien mochten vrouwen niet in kolenmijnen werken en waren staalfabrieken geen gebruikelijke werkplekken voor vrouwen.
Als gevolg van deze omstandigheden waren er tussen 1952 en de eerste rechtstreekse verkiezingen van het Europees Parlement in 1979 slechts 31 vrouwen onder de in totaal 734 parlementaire leden. Zij waren verspreid over verschillende politieke fracties, zoals de Nederlandse christendemocraat Klompé, de Duitse sociaaldemocraat Käte Strobel (1907-1996), de Luxemburgse liberaal Colette Flesch (*1937) en de Italiaanse communiste Nilde Iotti (1920-1999).
Opkomst van gendergelijkheidsbeleid in de EU
Na de eerste rechtstreekse Europese verkiezingen in 1979 begon het Europees Parlement zich actief in te zetten voor gendergelijkheid. Op voorstel van de Franse socialiste Yvette Roudy (*1929) werd een Vrouwencommissie opgericht. Aanvankelijk was dit een tijdelijke commissie, maar in 1984 werd deze permanent. Simone Veil (1927-2017) stelde voor om de commissie buiten het reguliere quotum van parlementaire commissies te plaatsen, zodat vrouwelijke leden niet hoefden te kiezen tussen gendergelijkheidsbeleid en ander beleid. Dit besluit bleek succesvol: de commissie heeft sindsdien bijgedragen aan een toename van vrouwen in EU-instellingen, waardoor de administraties tegenwoordig meer vrouwen dan mannen in dienst hebben.
Daarnaast is een van de vicevoorzitters van het Europees Parlement doorgaans verantwoordelijk voor gendergelijkheidskwesties.
Erkenning van vrouwen in de EU
In 1998 startte de EU met het vernoemen van gebouwen in Straatsburg, Luxemburg en Brussel naar prominente Europese politici. Aanvankelijk bestond de voorgestelde lijst enkel uit mannelijke namen. Claudia Roth (*1955), destijds medevoorzitter van de Groene Fractie in het EP, presenteerde daarop een alternatieve lijst met vrouwelijke namen, gesteund door door de Britse politica Pauline Green (*1948), voorzitster van de Socialistische Fractie.
De twee voorzitters slaagden er inderdaad in om hun verzoek goedgekeurd te krijgen om gebouwen te vernoemen naar vooraanstaande vrouwelijke Europese politici. Op de lijst van Roth stond ook de naam van Simone Veil, de eerste vrouwelijke voorzitter van het Europees Parlement na de rechtstreekse verkiezingen. Veil was een overlevende van de Holocaust en een van de meest opmerkelijke figuren in het proces van Europese verzoening.
Maar omdat Veil op dat moment nog leefde, en de Conferentie van Voorzitters had afgesproken dat EU-gebouwen uitsluitend vernoemd mochten worden naar overleden personen, werd het gebouw niet naar haar genoemd. In plaats van Simone Veil kreeg het de naam van de Franse politica, Europarlementariër, schrijfster, journaliste en feministe Louise Weiss (1893–1983).
Later werd een deel van het plein tussen de twee gebouwen van het Europees Parlement in Brussel vernoemd naar Veil: de Agora Simone Veil, gelegen in het midden van de Esplanade Solidarność. Ook in Straatsburg werd eer aan haar bewezen: het Parlamentarium kreeg haar naam, net als een recent toegevoegd kantoorgebouw.
Het Europees Parlement heeft een voortrekkersrol gespeeld in gendergelijkheidsbeleid, al blijft volledige gelijkheid een werk in uitvoering. Bij de eerste rechtstreekse verkiezingen in 1979 was slechts 16,3 procent van de EP-leden vrouwen. Dit percentage steeg gestaag tot 39,5 procent in 2019, maar daalde in 2024 licht tot 38,75 procent, mogelijk door de verkiezing van meer rechtse partijen, waar minder vrouwen vertegenwoordigd zijn.
Momenteel is de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie de enige fractie met een gelijke man-vrouwverdeling (50,9 procent vrouwen). The Left en Renew volgen met ongeveer 45 procent, terwijl in de extreemrechtse fractie van Europese Conservatieven en Hervormers slechts een vijfde van de leden vrouwen zijn.
Conclusie
Hoewel de EU nog stappen moet zetten op het gebied van gendergelijkheid, doet zij het beter dan de meeste EU-lidstaten. Niet alleen is het percentage vrouwen in het Europees Parlement hoger dan in de meeste nationale parlementen, ook worden momenteel drie van de belangrijkste EU-instellingen geleid door vrouwen: Roberta Metsola als voorzitter van het Europees Parlement, Ursula von der Leyen als voorzitter van de Europese Commissie en Christine Lagarde als president van de Europese Centrale Bank. Enkel de Raad van de Europese Unie, die de regeringen van de lidstaten vertegenwoordigt, blijft achter, net als veel nationale parlementen.
De geschiedenis van de EU laat zien dat er naast vaders ook moeders zijn die hebben bijgedragen aan de opbouw en ontwikkeling van de Europese integratie. Het is tijd dat hun namen en inspanningen evenveel erkenning krijgen.
Coverfoto: Yvette Roudy (links) and Najat Vallaud-Belkacem, Parti socialiste CC BY-NC-ND 2.0 DEED via FlickR
Auch ein Blog verursacht Ausgaben ...
70
Leave A Comment